bn. bw. (-er, -st),
1. niet bescheiden van aard, aanmatigend onwellevend: een onbescheiden vreemdeling, die hier ongemerkt was binnengedrongen; — bw.: hij sprak me zeer onbescheiden toe;
2. ongepast nieuwsgierig: aan onbescheiden blikken blootgesteld zijn; onbescheiden vragen; 3. ongepast, driest, vermetel; zo (als) het niet onbescheiden is, (of) is het ook onbescheiden, beleefdheidsformule.