Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onbeduidend

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. niet veel beduidend, weinig betekenend, door niets opmerking verdienende of belang inboezemende, nietig, beuzelachtig of gering: een onbeduidend persoon; de som is te onbeduidend om er over te twisten; een zeer onbeduidende tak van nijverheid; onbeduidende praatjes; onbeduidende boeken; een onbeduidend voorval; een schijnbaar onbeduidende oorzaak; — (bw.) wat heeft hij daar gisteren weer onbeduidend zitten te praten!
2. zonder sprekende trekken, wezenloos, dom: een niet onknap, maar onbeduidend gezicht; 3. klein, teer, tenger, nietig: een klein en onbeduidend figuurtje;
4. niet talrijk of uitgebreid: een onbeduidende troepenmacht; — veelal in de verb. niet onbeduidend, vrij talrijk; — als bw., in een weinig beduidende, geringe mate: het heeft vannacht maar onbeduidend geregend; — niet onbeduidend, in vrij aanzienlijke mate, niet onaanmerkelijk, aardig: hij heeft er niet onbeduidend bij gewonnen.