Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Noot

betekenis & definitie

I. NOOT

v. (noten),
1. aantekening ter verklaring, -aanvulling of beoordeling van de tekst in een boek of op een geschrift, buiten die tekst aangebracht: een noot aan de voet der bladzijde’, de noten staan achterin’,
2. (Eng.) document getekend door zeelieden, waarin zij de maatschappij machtigen een gedeelte van hun gage op

een spaarbank te zetten of aan een familielid uit te betalen ; thans meestal ceel genoemd ;

3. teken in de muziek waardoor de tonen zichtbaar worden voorgesteld : een hele, een halve noot; noten schrijven; — hij kent geen noot zo groot als een huis, hij kent niets van muziek; — ook toon; (fig.) veel noten op zijn zang hebben, veel pretenties hebben, veeleisend zijn.

II. NOOT

v. (noten),
1. bekende boomvrucht met harde schaal, t.w. de vrucht van Juglans regia en die van Corylus Avellana, bep. de eerste, thans meest okkernoot genoemd : noten pellen, ontbolsteren;noten knuppelen, met een knuppel afslaan of afgooien; (Zuidn.) met iemands benen nog noten knuppelen, hem overleven; — (fig.) een harde noot, iets zeer moeilijks ; — (fig.) kwade noten kraken, zie Kraken; — (Zuidn.) dat zijn noten met gaatjes, is een doorgestoken kaart, vooraf bekonkelde zaak;
2. (plantk.) éénzadige vrucht met houtige of leerachtige niet openspringende wand;
3. (gew.) muskaatnoot: wilt u een beetje noot bij de asperges?
4. (bouwk.) uitstekende steen, balkstut, neut;
5. (Zuidn.) holte, pan waarin het uiteinde van een been past, de plaats van het gewicht: zijn schouder is uit de noot. Verg. neut.