bn. bw.,
1. overtreffende trap van min en weinig, geringste, kleinste : ik zie hierbij de minste fout niet door de vingers; hij heeft in die oefening de minste fouten gemaakt: tegen de minste prijs verkopen: dat heeft niet de minste waarde; het minste windje;
2. zelfst. : hij weet er niet het minste van, volstrekt niets van ; ik had er in ’t minst, geen erg in, volstrekt geen erg ; ik ten minste, ik althans; dat is *t minste, volstrekt niet erg; op zijn minst, minstens;
— ten minste,
1°. op zijn minst genomen: er is een meerderheid van ten minste twee derde der stemmen vereist;
2°. althans, dan toch in elk geval (in deze zin meest aaneengeschreven): ga je er niet heen, schrijf dan tenminste een felicitatiebrief.