Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Fout

betekenis & definitie

bn. bw.,

1. mis, mislukt, verkeerd: de boel ging fout; — (in ’t bijz.) failliet: de zaak ging fout; — politiek onbetrouwbaar: hij was helemaal fout;
2. niet juist: dat antwoord is fout; je hebt drie sommen fout, de oplossing daarvan is niet goed ; een fout antwoord; iets fout spellen.