Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Links

betekenis & definitie

I. bn. (-er, meest —),

1. aan de linkerzijde gelegen: het linkse huis;
2. met de linkerhand die dingen verrichtende welke de meeste mensen met de rechterhand doen : hij is van zijn geboorte af links;
3. (fig.) onhandig, lomp, niet gemakkelijk afgaand: linkse manieren;
4. naar links gericht of zich bewegende : (spoorw.) linkse wissel, om een wagen naar een links gelegen spoor te doen uitwijken;
5. (fig.) vals, bedrieglijk: linkse streken; — (gemeenz.) die is niet links, die is niet mis, die mag er zijn ; (ook) die is slim en gevat;
6. vrijzinnig, radicaal: de linkse partijen.

II. bw.,

1. aan de linkerzijde: links van iem. zitten; — (fig.) links en rechts, aan alle kanten, overal; — iem. links laten liggen, zich niet met hem bemoeien, hem negeren;
2. naar de linkerzijde : het hoofd links buigen ; — (mil.) links richten! ; — links en rechts, naar alle kanten;
3. met de linkerhand: hij eet, schrijft links;
4. (fig.) onhandig, verkeerd : een zaak links aanvatten;
5. (Zuidn.) onvriendelijk : iem. links bezien;
6. aan de linkerzijde (2.): links staan ; — links stemmen, voor een linkse partij.