I. v. (-en),
1. vod, afgescheurde of afgesneden lap stof, inz. oud of versleten : lompen zoeken ; van lompen maakt men papier ; (papierm.) lompen sorteren, uitzoeken, in stukken snijden; nieuwe lompen, afval uit confectiefabrieken en ateliers;
2. (mv.) armoedige, kapotte kleding, bedelaarsplunje: hij ivas in lompen gekleed;
3. (tabaksbouw) de onderste halfverrotte bladen der tabaksplant en die welke afgevallen zijn;
4. (mv., vero.) mindere kwaliteit van suikerbrood.
II. m. (-en), benaming voor verschillende soorten van zoetwater- en zeevissen, inz. voor de puitaal.
III. bn. bw. (-er, -st),
1. plomp, onbehouwen, onsierlijk van gedaante, log: lompe schoenen; dat is lomp bewerkt; — nijlpaarden zijn lompe, kortpotige dieren ;
2. onhandig, onbeholpen: een lomp figuur slaan ; lomp eten ;
3. dom : een lompe fout;
4. onbeschaafd, ruw, ongemanierd: een lompe boer;
5. zeer onbeleefd: een lomp antwoord; een lompe vlegel; iem. lomp behandelen;
6. (gew.) erg: hij is lomp rijk.