Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Latijns

betekenis & definitie

bn.,

1. in het Latijn vervat, tot het Latijn in betrekking staande: Latijnse spraakkunst;Latijnse school, eertijds de naam van scholen die voorbereidden voor de academische studie en waar in hoofdzaak Latijn en Grieks geleerd werd.
2. behorend tot het volk der Latijnen; het Latijnse burgerrecht.
3. Latijnse Kerk, dat deel van de Katholieke Kerk dat het Latijn als liturgische taal bezigt.
4. (gesch.) Westers: Boudewijn, de eerste Latijnse keizer van Constantinopel;het Latijns kruis, zie Kruis.
5. Romaans: de Latijnse volkeren; — Latijns zeil, driehoekig zeil dat met de top omhoog aan de masten gevoerd wordt, en door sommige kustvaarders in de Middellandse Zee wordt gebezigd; — de Latijnse Unie, verdrag van 1865 tussen België, Frankrijk, Zwitserland, Italië (en later Griekenland) gesloten tot eenparige regeling der muntzaken; Latijns Amerika, Z.- en Midden-Amerika en Mexico.
6. Latijnse letters, Romeinse (tgov. Gotische).

[Opm. Onjuist is het gebruik van Latijns als zn.]