Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kwart

betekenis & definitie

(<Fr.), o. en (6.-7.) v. (-en),

1. vierendeel, hoeveelheid die het vierde gedeelte is van een of ander geheel (ook daarmee aaneengeschreven): een kwart mud, een kwart gulden; drie kwart van zijn vermogen; een kwart slag ; — (rek.) een vierde : een derde min een kwart; zeven en een kwart; — slechts een vierde van de genoemde kwaliteit of eigenschap bezittend: hele, halve en kwart genieën; vgl. Driekwart;
2. voorwerp dat het vierde deel is van een geheel: de vier kwarten van een cirkeloppervlak; — 3. (in ’t bijz.) het vierde gedeelte van een uur, kwartier : het is kwart over elf ;
4. als inhoudsmaat (<Eng. guart.) voor natte waren £ gallon = 1,1361; (Zuidn). vierde van een ton;
5. (zeew.) wacht, verdeling van het etmaal; — kwart slaan, als het laatste kwartieruurs van een wacht genaderd is, door één slag op de bel het kwartier (afdeling volk) opporren, dat de wacht moet aflossen;
6. (muz.) kwartnoot; duur daarvan;
7. (diami.) gekloofd stuk met twee harde hoeken en twee gekloofde zijden.