m., g. mv.,
1. gemis aan het nodige, armoede: jaren onder verdrukking en in kommer doorgebracht; kommer en gebrek;
2. leed, verdriet, gemoedskwelling: van kommer en verdriet sterven; geen vreugd zonder kommer;
3. zorg, bezorgdheid: met kommer de winter tegemoet zien;
4. (oudt.) beslag op goederen wegens schuld.