(liet in, heeft ingelaten),
1. binnenlaten: na tien uur wordt niemand meer iut- of ingelaten; — toe laten stromen: vers water inlaten, in een polder, een gracht; ook absol. ;
2. (timm.) ter bevestiging (voor een deel) laten doordringen in: een balk uitlaten om er ribben in te laten; bouten met vierkante koppen die netjes zijn ingeloten, juist in de inkeping sluiten; de windpeluw (in een molen) wordt 3 à 4 duim op de voeghouten ingelaten ;
3. zich inlaten met iem., betrekkingen met hem aanknopen, inz. met iem. die beneden ons geacht wordt te staan; — zich inlaten met iets, zich er mee bemoeien, afgeven, inz. met iets dat beneden onze waardigheid is : met zulke kleinigheden laat ik mij niet in;
[geen samenst. is : je moet er nog wat in laten, de fles (enz.) niet helemaal leeg maken.]