Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Stromen

betekenis & definitie

(stroomde, heeft en is gestroomd), (onoverg.)

1. met kracht vloeien (van een vloeistof): het water stroomt over de dijk ; de rivier stroomt in zee, naar het Westen; een stortregen plaste stromend neer; de tranen stroomden langs zijn wangen; het bloed stroomt door de aderen; er zal bloed stromen, vergoten worden ; — (fig.) de woorden stroomden van zijn lippen, vloeiden rijkelijk ; —bij uitbr., van andere stoffen waarvan de beweging bij die van een stroom vergeleken wordt: de warmte stroomt naar de koudere plaats ; het licht stroomt door het open raam ;
2. (fig.) zich in groten getale voortbewegen, in menigte zich (ergens heen) spoeden: het volk stroomde naar het feestterrein, naar buiten;
3. water op een boezem of in zee laten afvloeien door het openen van een of meer sluizen : er wordt thans niet gestroomd.