m. (...kopen),
1. het inkopen (van iets, inz. om het weder te verkopen): hij belast zich met de inkoop van allerlei artikelen;
2. afzonderlijke handeling van inkopen: inkopen gaan doen;
3. het ingekochte: hij trachtte zijn gehele inkoop zo spoedig mogelijk weer van de hand te doen;
4. inkoopsprijs: hoeveel bedraagt de inkoop daarvan?
5. het zich inkopen in een gesticht, het inkopen van pensioen e.d.