Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hulp

betekenis & definitie

v.,

1. de daad van helpen, bijstand, ondersteuning, medewerking: hulp verlenen, bieden, brengen; hulp zoeken, vragen, ontvangen enz. ; om hulp roepen; iemand te hulp komen, hem helpen; zijn hulp aanbieden; met Gods hulp, meest in de bet.: indien God helpt;
2. (-en), (rijsch.) de bewegingen waardoor de ruiter zijn wil aan het paard mededeelt: hierbij leert de ruiter, behalve houding, het gebruik der hulpen met de teugels en de benen ;
3. (m. en v.) helper, helpster : zij is mijn trouwe hulp ; een hulp in de huishouding gevraagd;
4. v., (Zuidn.) helpzeel;

In samenst. met namen van gebouwen, inrichtingen enz. dient hulp- om aan te duiden dat het bedoelde gebouw enz. ter nood dient, b.v. om tijdelijk het in het tweede lid genoemde te vervangen, als : hulpbeurs, -brug, -kerk, -postkantoor, -school, -station enz. ; — in samenst. met kwalitatieve persoonsnamen betekent het: toegevoegd, b.v. hulpbcesteller (bij de posterijen), hulpomlerwijzer enz.