Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Honger

betekenis & definitie

m.,

1. het gevoel van de natuurlijke behoefte aan spijs : honger hebben ; ik rammel van de honger, ik heb een honger als een paard, heb grote trek; scheel (Zuidn. zwart of grauw) zien van de honger ; — honger maakt rauwe bonen zoet (of honger is de beste kok), aan iem. die honger heeft smaakt alles goed; — honger is een scherp zwaard, het is pijnlijk niet te eten te hebben; van honger sterven, doodgaan door gebrek aan voedsel; zoveel honger hebben als de zee dorst, hoegenaamd geen honger ; (Zuidn.) eten tegen de honger die komt; — (scherts.) die schoenen hebben honger, zij bijten, de tenen hangen er door ; — trouvjen is honger lijden, de gehuwde moet zich velerlei ontbering getroosten ;
2. (fig.) onverzadelijke begeerte : honger naar geld en goed;
3. (gew.) benaming van een plant die niet door het vee gegeten wordt, moeraskartelblad (Pedicularis palustris).