(hagelde, heeft gehageld),
1. het hagelt, er valt hagel: wat hagelt het; ik hoor het op de ruiten hagelen;
2. als hagel in dichte massa neervallen: het hagelde slagen op zijn lijf; de stenen hagelden om ons heen ;
3. (overg.) flessen hagelen, die met water en hagel schudden om ze te reinigen.