Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hagel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. vorm van neerslag uit de dampkring die als ronde of hoekige korrels neervalt: het graan heeft van de hagel geleden;zo dicht als hagel, in grote menigte; — hagelbui: in de hagel lopen; — als krachtwoord: wat hagel!
2. (fig.) zwerm, dichte menigte: een hagel van kogels;
3. hagelkorrel;
4.gegoten loden korrels waarmede men schiet: het geweer was met hagel geladen; met zilveren hagel schieten, wild kopen, (ook) iem. omkopen.