Werkwoorden vervoegen
hagelen
Tegenwoordige tijd hagelen
Ik hagel
Jij hagelt
hagel
U hagelt
Hij/Zij/Het hagelt
Wij hagelen
Jullie hagelen
Zij hagelen
Verleden tijd van hagelen
Ik hagelde
Jij/U hagelde
Hij/Zij/Het hagelde
Wij hagelden
Jullie hagelden
Zij hagelden
Voltooid deelwoord van hagelen
gehageld
Tegenwoordig deelwoord van hagelen
hagelend