Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoor

betekenis & definitie

I. tw.,

1. tot bevestiging of verzekering na. een uitspraak of mededeling : ’t was fijn, hoor ! ; ja, hoor, ik kom!; nou, hoor!; goed, hoor!
2. tot aanmaning:niet vergeten, hoor! ; geef me niet weer van die rommel, hoor! — zie verder Horen-, —

II.zn., in de verb. hoor en wederhoor, het horen, luisteren naar; III. bw., (gew.) gehorig.