I. tw.,
1. tot bevestiging of verzekering na. een uitspraak of mededeling : ’t was fijn, hoor ! ; ja, hoor, ik kom!; nou, hoor!; goed, hoor!
2. tot aanmaning:niet vergeten, hoor! ; geef me niet weer van die rommel, hoor! — zie verder Horen-, —
II.zn., in de verb. hoor en wederhoor, het horen, luisteren naar; III. bw., (gew.) gehorig.