Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Gulzig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. snel en onmatig spijs of drank verorberende : wees niet zo gulzig; met gulzige teugen ledigde hij zijn glas;gretig; schrokachtig, vraatzuchtig; — blijk gevend van begerigheid : met gulzige blikken keek hij naar het brood; — (fig.) de gulzige muil van de dood; — (bw.) op een gulzige wijze: gulzig eten ; (fig.) de regen werd door de droge aarde gulzig opgeslorpt ;
2. (Zuidn.) welig tierend; gulzige scheut, twijg die welig groeit maar geen vruchten voortbrengt.