Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Formaat

betekenis & definitie

(<Lat.), o. (...maten),

1. grootte als vorm, geheel van door de vorm bepaalde afmetingen ; in ’t bijz. van papier, boeken en schilderijen met betr. tot hoogte en breedte en van bouwmaterialen: kleine formaten worden thans veel meer gebruikt dan vroeger; — (oneig.) een staatsman van groot formaat, die een grote figuur is; vand. ook pregnant: van formaat, groot, van betekenis;
2. (boekdr.) het samenstel van wit dat in de vorm de pagina’s scheidt;
—GOED, o., zetmateriaal van hout of metaal, dienende om de bladzijden op de juiste plaats te brengen, te verenigen en vast te zetten ; —HOUT, o. (-en), —LAT, o. (-ten), lat voor het vormen van het formaat (2.) ; —PAPIER, o., papier van vaste afmetingen ; —VEL, o. (-len), vel van het voor de oplaag bestemde papier waarop o.a. de onderlinge afstand der pagina’s van de drukvorm worden afgemeten; —WIT, o., (boekdr.) grote stukken holwit of ijzerwit voor het vormen van het formaat (2.); —ZEGEL, o. (-s), gezegeld papier waarbij het bedrag van het zegel afhangt van het formaat van het papier.