Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie E
- Eerwaard
- Eerwaardig
- Eerwaardigheid
- Eerzaam
- Eerzaamheid
- Eerzucht
- Eerzuchtig
- Eerzuil
- Eest
- Eesten
- Eesting
- Eestkleed
- Eestoven
- Eestzolder
- Eet
- Eetbaar
- Eetbaarheid
- Eetbak
- Eetgelegenheid
- Eetgerei
- Eethuis
- Eetkamer
- Eetketel
- Eetlepel
- Eetlust
- Eetmaal
- Eetpartij
- Eetplaats
- Eetregel
- Eetschapraai
- Eetservies
- Eetster
- Eetstokje
- Eettafel
- Eetwaar
- Eetwolf
- Eetzaal
- Eeuw
- Eeuwcijfer
- Eeuwenheugend
- Eeuwenlang
- Eeuwenoud
- Eeuwental
- Eeuwfeest
- Eeuwgenoot
- Eeuwgetijde
- Eeuwig
- Eeuwigdurend
- Eeuwigheid
- Eeuwiglijk
- Eeuwspel
- Eeuwzang
- Efendi
- Effect
- Effectbal
- Effectbejag
- Effectenbank
- Effectenbelasting
- Effectenbeurs
- Effectengiro
- Effectenhandel
- Effectenhandelaar
- Effectenhoek
- Effectenkantoor
- Effectenkoers
- Effectenkrediet
- Effectenmakelaar
- Effectenmarkt
- Effectennotering
- Effectenprovisie
- Effectentrommel
- Effectenzaak
- Effectenzegel
- Effectief
- Effectueren
- Effectus clvilis
- Effectverlies
- Effen
- Effen, spreektaal
- Effenaan
- Effenaar
- Effenaf
- Effenen
- Effenheid
- Effening
- Effenop
- Effentjes
- Effentredje
- Effer
- Efficiency
- Efficiënt
- Efficimus pro opibus nostra moenia
- Effigie
- Efflorescentie
- Effugit mortem quisquis contempserit, timidissimum quemque consequitur
- Effusie
- Efraïm
- Efratha
- Eg(ge)slede
- Eg(ge)tand