Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eeuw

betekenis & definitie

v. (-en),

1. tijdvak van honderd jaren: een eeuw geleden; de 18de eeuw, de tijd van 1700 tot 1800; — de eeuwen, de tijden: in de loop der eeuwen;
2. geruime tijd: ik heb ze in geen eeuw gezien; als men moet wachten, duurt een uur soms een eeuw, zeer lang;
3. tijdvak, tijdperk, tijd in verband met personen die daarin leven of toestanden die er in heersen en daarnaar genoemd, in ’t bijz. naar vorsten : de eeuw van Augustus, van Lodewijk XIV, van Frederik Hendrik ; — de Gouden Eeuw, (myth.) de tijd van Saturnus, waarin de mensen volkomen vrij waren, zonder wetten en regeerders; zij behoefden niets te doen en hadden volop te eten; bovendien was het altijd zomer; (bij uitbr.) tijdvak van bloei en voorspoed in de geschiedenis van een land of een kunst; — de verlichte eeuw, de tijd der Verlichting;— de ijzeren eeuw, tijdperk van ruwe kracht en geweld; — de papieren eeuw, waarin de schrijverij hoogtij viert; — de eeuw van het kind, (onze) tijd waarin men zich in allerlei vraagstukken het kind betreffende, verdiept.