Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie E
- Eendenmoes
- Eendenmossel
- Eendennest
- Eendenroer
- Eendenschelp
- Eendepoot
- Eender
- Eendje
- Eendracht
- Eendrachtelijk
- Eendrachtig
- Eendrachtigheid
- Eendrachtiglijk
- Eendvogel
- Eeneiig
- Eenentwintigen
- Eengeboren
- Eengestreept
- Eengezinswoning
- Eenhalm
- Eenhandig
- Eenhandszaag
- Eenheid
- Eenheidsformaat
- Eenheidsgewicht
- Eenheidslast
- Eenheidsmunitie
- Eenheidsprijs
- Eenheidsprijzenwinkel
- Eenheidsprojectiel
- Eenheidsschool
- Eenheidsstaat
- Eenheidsworst
- Eenhelmig
- Eenherig
- Eenhoevig
- Eenhokkig
- Eenhoofdig
- Eenhoorn
- Eenhoornvis
- Eenhuizig
- Eenjarig
- Eenkamerstelsel
- Eenkamerwoning
- Eenkennig
- Eenkennigheid
- Eenklank
- Eenkleurig
- Eenknoop
- Eenknopsafstemming
- Eenknopstoestel
- Eenkoorn
- Eenlettergrepig
- Eenling
- Eenlopend
- Eenmaal
- Eenmanspaadje
- Eenmansvennootschap
- Eenmanswagen
- Eenmanszaak
- Eenmantelig
- Eenmiddelpuntig
- Eennervig
- Eenogig
- Eenogigheid
- Eenoog
- Eenoor
- Eenparig
- Eenparigheid
- Eenpariglijk
- Eenpersoons
- Eenpersoonsbed
- Eenpersoonsdeken
- Eenpersoonsledikant
- Eenponder
- Eenre, ter
- Eenruit
- Eenruiter
- Eens
- Eensdeels
- Eensdenkend
- Eensgegeten
- Eensgestemd
- Eensgevend
- Eensgezind
- Eensgezindheid
- Eensklaps
- Eenslachtig
- Eenslagsslot
- Eensluidend
- Eensluidendheid
- Eensnitsboor
- Eenspan
- Eensteensmuur
- Eenstemmig
- Eenstemmigheid
- Eenstokskuil
- Eentalig
- Eentaligheid
- Eenterm