(<Lat.), o. (-en),
1. uitwerking, gevolg: effect hebben, sorteren; van effect zijn ; — buiten effect stellen, maken dat iets geen gevolgen heeft, geen dienst meer kan doen;
2. hoeveelheid arbeid door een beweegkracht of een werktuig per seconde verricht; electrisch effect; — nuttig effect, het deel van het aangewende arbeidsvermogen, dat de beoogde uitwerking heeft: het nuttig effect van een stoommachine, een kachel, een accumulator ;
3. (biljartspel) wentelende of tollende beweging van de speelbal: een bal effect geven;
4. grote uitwerking, indruk op het gemoed, de verbeelding of stemming (van publiek, van aanwezigen): dat had effect; zo iets heeft effect, maakt diepe indruk; — in ongunstige zin: indruk door kunstmiddelen, door schijnvertoningen verkregen: jacht op effect maken; op effect berekend zijn;
5. verhandelbare schuldbrief door overheids- of andere lichamen uitgegeven, of een bewijs van deelgerechtigdlieid in een handelsonderneming; in ’t alg. een onpersoonlijk, ter beurze verhandelbaar recht op kapitaal, echter geen handelspapier (wissels enz.): een effect daalt, rijst, de waarde er van wordt lager, hoger ; — (fig.) zijn effecten zijn danig aan het dalen, hij gaat voortdurend achteruit (in zijn zaken, invloed, gunst, gezondheid enz.