Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Duister

betekenis & definitie

I. bn. bw. (-der, -st),

1. zonder licht, waarin geen licht doordringt of schijnt, donker: een duistere gevangenis ; een duistere nacht; zo duister als de nacht; het is duister, donker ; — zijn ogen werden duister, zagen slecht meer; — 2. (fig.) zó dat men er met de geest niet in zien kan : de toekomst is nog duister, men kent haar nog niet; — 't is me nog even duister, ik begrijp het nog niet; —onduidelijk, niet helder, onbegrijpelijk: een duistere stijl; duistere woorden;een duistere afkomst, geboorte, niet bekend; — duistere practijken, die het licht niet mogen zien ; — een duister vermoeden, vaag; — de duistere Middeleeuwen, weinig verlicht;

II. zn. o., duisternis : hij ziet in het duister (ook in de duister); het duister wijkt; — fig. : onbekendheid: de oorzaak bleef in het duister ; — in het duister rondtasten, in volslagen onzekerheid verkeren.