Wat is de betekenis van Duister?

2024-10-11
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

duister

duister - Bijvoeglijk naamwoord 1. in weinig of geen licht badend Hij viel over een krukje in die duistere gang. 2. overdrachtelijk: onduidelijk, moeilijk te doorgronden Die publicatie maakt daar alleen maar een duistere opmerking over....

2024-10-11
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Duister

In het duister tasten, in onzekerheid verkeren, in het bijzonder over oorzaak, omstandigheden, werking e.d. van iets, bij gebrek aan gegevens. ‘Sy tasten in de duysternisse’, is de formulering van de Statenvertaling (1637) om een situatie te tekenen waarbij mensen in totale verwarring verkeren. Deze frase is genomen uit een passage in Deuteronomium...

2024-10-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

duister

duister - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: duis-ter 1. niet te verklaren, je snapt niet wat het betekent ♢ er was een duistere figuur aan de deur 1. het is mij duister [ik begrijp het nog niet]...

2024-10-11
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

duister

sonder lig; nie helder nie; verborge; ondeurgrondelik; vaag; somber; donker(te); onbekendheid; geheim.

2024-10-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duister

adj., tsjuster, donker; volslagen —, ierdetsjuster, sa tsjuster as de nacht; — worden, tsjusterje.

2024-10-11
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-10-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duister

I. bn. bw. (-der, -st), 1. zonder licht, waarin geen licht doordringt of schijnt, donker: een duistere gevangenis ; een duistere nacht; zo duister als de nacht; het is duister, donker ; — zijn ogen werden duister, zagen slecht meer; — 2. (fig.) zó dat men er met de geest niet in zien kan : de toekomst is nog duis...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duister

I. bn.; duisterder, -st (1 niet licht; donker; 2 op geestelijk gebied: zonder geestelijk licht; moeielijk op te helderen, niet goed te begrijpen; onduidelijk, verward): 1. een — vertrek, een -e nacht; 2. -e woorden; het blijft — voor me, ik begrijp het niet; de -e toekomst, onbekend; de -e Middeleeuwen, vol dom bijgeloof; II. bw. (in...