m. g. mv.,
1. de handeling van dringen, de omstandigheid dat iets of iem. dringt: de drang van het water; — (fig.) voor de drang der omstandigheden zwichten, zich door de omstandigheden laten dwingen iets tegen zijn zin te doen;
2. opwelling, neiging, aandrang: een drang om te troosten;
3. (Zuidn.) gedrang, mensenmenigte: daar was een drang van volk.