Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dracht

betekenis & definitie

v. (-en),

1. omstandigheid of keer dat een vrouw of een vrouwelijk dier draagt, zwanger is: de dracht duurt bij paarden 11 maanden; biggen van één dracht;ook in toepassing op de bodem en op vruchtbomen;
2. (gew.) ettering, etter;
3. het dragen van een zaak door een andere, en vand.: dragend deel; — bij paarden: hiel van de hoef; — ook lengte waarover een dragend deel op een ander steunt: een balk met een voet dracht;
4. hoeveelheid die men draagt of tegelijk dragen kan, last: een dracht hout; — oneig.: een dracht slagen, een pak slaag; — (bijent.) vlucht waarop honing aangedragen wordt;
5. het dragen van klederen; — (zegsw.) er zit dracht in dat goed, het is sterk, verslijt niet gauw ;
6. wijze van zich te kleden en vand. soort van kleding of eigenaardige kleding: Friese dracht; wat een lelijke dracht is dat; dat is geen dracht voor u;
7. draagwijdte van een vuurwapen: een kanon van 10 km dracht;
8. keer dat een laken geruwd wordt;
9. (veroud.) de zeilen staan ter dracht, vatten goed wind; — die molenwieken zijn gelijk van dracht, zijn even zwaar, (ook) vangen evenveel wind.