Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Door

betekenis & definitie

I. DOOR

m. en o. (doren), zie dooier.

II. DOOR

I. vz.,
1. van een punt van de ene zijde ener ruimte (voorwerp) naar een punt aan de andere zijde, zó dat die weg binnen die ruimte ligt: de kogel drong door de plaat, d.i. hij ging er in aan de ene zijde en kwam er uit aan de andere zijde: iem. het zwaard door de borst stoten (vgl. in de borst); een streep door de rekening; de pen door iets halen, (fig.) het als afgedaan beschouwen ; — een gedachte schoot mij door ’t hoofd, werd mij plotseling bewust; — dat is mij door 't hoofd gegaan, daaraan heb ik niet gedacht, dat heb ik vergeten ; — dat dringt door merg en been, tot in het diepste innerlijk; —
2. van een punt in een ruimte (of stof zonder bepaalde grenzen) naar een ander punt dier ruimte (door vestigt hier de aandacht op de beweging of op de te overwinnen weerstand, terwijl in slechts de plaats aangeeft): hij liep door de kamer; de pijl snorde door de lucht (vgl. duizenden insecten dansten in de lentelucht); door het land reizen; door het slijk waden ; door de regen lopen ; door dik en dun;
3. van de ene zijde v. een opening of doorgang naar de andere zijde: hij stak zijn hoofd door het venster; een lichtstraal viel door het keldergat; de trein ging door de tunnel; — door de ruiten zien ; — door een gekleurd glas, door een verrekijker zien, met die voorwerpen voor het oog verder liggende voorwerpen zien; door een buis spreken; — door de neus spreken, bij ’t spreken de neusholte laten resoneren; — (fig.) iets door de vingers zien, zie bij vinger;
4. van de tijd voorgesteld als een ruimte die te doorlopen is : zijn roem zal door alle tijden, eeuwen heen blijven leven; hoe komen we door de slechte tijd; altijd door; — door de week, op gewone werkdagen; — zij lachte door haar tranen heen, terwijl zij nog tranen had; —
5. duidt de vermenging ener stof met een andere aan : doe wat zout door het eten (vgl. in het eten); — van geluiden : wilde kreten klonken door het gebulder en geknetter ; — (fig.) de jaarlijkse opbrengst door elkander (genomen), tot een gemiddelde herleid; door de bank, zie Bank; —
6. om een zaak als oorzaak, middel of beweegreden aan te duiden: velen zijn door de staking brodeloos geworden ; hij heeft door zijn optreden alles bedorven; door harde arbeid is hij een vermogend man geworden; door schrik verlamd; door zijn tussenkomst is de zaak geschikt; door de rook niet kunnen zien ; — inz. in de passieve vorm: het nieuws werd door bulletins bekend gemaakt; dit meubelstuk is door een knap werkman gemaakt; door medelijden gedreven, heb ik hem opgenomen; — (met verzwakking van het verbaal begrip) die steden zijn door een spoorweg verbonden ; door een straat gescheiden; ik weet het door mijn vriend, die heeft het mij verteld; hij is door zijn moeder aan de Bikcers verwant, vermaagschapt, zijn moeder vormt de band met die familie;

II. bw.,

1. ter aanduiding dat een beweging plaats heeft van één punt ener ruimte of zelfstandigheid naar een tegenoverliggend of zich aan het eind bevindend punt, of een opening passerend: hij liep de tuin door; de tunnel gaat onder het water door; de kast kan de deur niet door ; tussen de bomen door; — met betr. tot de tijd: de hele dag door, gedurende de hele dag ; zijn hele leven door; de hele winter door was hij ziek; tussen de buitjes door, in de ogenblikken dat het droog is; — zij lachte onder haar tranen door, zij lachte terwijl zij nog schreide;
2. door en door is een versterking van door : de snee ging door en door, geheel door het voorwerp of de stof heen ; ik ben door en door koud ; oneig.: volledig, in de grond, zeer: ik ken het land door en door; zij is door en door fatsoenlijk, in hoge mate; —
3. in praedicatief gebruik : de zweer is door, doorgebroken ; — de schoenen zijn door, doorgesleten ; — 't is twaalf uur door, iets later dan twaalf uur ; — wij zijn het bos door, aan het andere eind gekomen; ik ben het boek door, heb het ten einde toe gelezen, bestudeerd; —
4. in er door, door iets dat te voren genoemd is, is door bijw., maar de verbinding er door heeft de waarde van een vz.: het raampje is te nauw om er door te klimmen ; ik wil er door, ik wil passeren; — de zieke heeft het er door gehaald, is de crisis te boven, wordt weer beter; ’t is er door, de zaak is beklonken, ’t voorstel aangenomen ; het engagement is er door, zij zijn het eens geworden, de verloving is een feit; — ’t is er voor, het moet er ook door, ten einde gebracht worden; — ik ben er door, met mijn werk klaar; ook van een voorraad gezegd : ik heb er niet meer van; — hij is er door, door’t examen; (Zuidn.) verkozen; — het kan er door, ’t is niet beslist af te keuren, te verwerpen; — het kan er mee door, het schikt nogal; — er van door zijn, gaan, vertrokken, gevlucht zijn, de vlucht nemen (thans veelal aaneen geschreven: vandoor).

In scheidbare samenstelling met een werkw. tredend (klemtoon op door) betekent het bij voortduring, aanhoudend (doorschrijven), verder (doorrijden), in stukken (doorbreken), stukmaken, verslijten (doorlopen), doorheen (doordringen). In onscheidbare samenstelling (klemtoon op ’t werkwoord) heeft het als grondbetekenis doorheen, maar de betekenis der samenstelling heeft zich zodanig gewijzigd, dat zij niet meer door eenvoudige oplossing is weer te geven (vgl. b.v. doorschieten, doorsnijden, doorsteken, doortrillen, doorzoeken). Opmerking verdienen nog denominatieven als dooraderen, doorspekken. Bij de behandeling der samenstellingen is, wat de scheidbare betreft, niet naar volledigheid gestreefd. Waar de samenst. geen andere betekenissen heeft dan de boven aangegevene, is zij meestal weggelaten daar men nagenoeg elk werkw. met door kan verbinden: doorbidden, voortgaan met bidden: doorblaten, voortgaan met blaten enz. De ontbrekende sla men dus bij ’t hoofdwoord op.

Uit de vervoeging is de klemtoon af te leiden, zodat die niet is aangegeven.

In (vooral in Zuid.-Ned. gebruikelijke) samenst. van door met een bn. of bw. heeft het de bet. van zeer : doorarn, doorkoud enz. (in N.-Ned. zegt men thans door en door arm, koud enz.).