Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vinger

betekenis & definitie

m. (-s, -en).

1. elk der vijf gelede grijporganen waarin de hand zich splitst: hij mist een vinger aan de linkerhand; een vinger in iets, door iets steken ; ik kan de ring niet van mijn vinger krijgen ; — in het mv. ook voor hand: blijf er af met je vingers; pas op als ik je in mijn j vingers krijg; — (tig.) de vinger Gods (Exod. 8 : 10) (een blijk van) Gods beschikking: — de taal der vingers, het spreken met de vingers door doofstommen : — een boek met \ de vinger lezen, bijwijzend, zeer aandachtig ; —iets op zijn vingers kunnen natellen , zeer licht kunnen nagaan, inzien :

de twee vingers opsteken, gebruikelijk bij het afleggen van een eed; ergens de vingers voor durven opsteken, het voor volle waarheid verklaren ; — in vaste verb. en zegsw.: de vinger op de mond leggen, zwijgen, niets (over)vertellen : geen vinger voor iets of iem. uitsteken , niets doen om hem te helpen ; evenzo geen vinger in de as leggen ; — hij is er de vinger naast de duim, hij is er onmisbaar ; — iem. met een natte vinger kunnen belopen, zie Belopen : — (Zuidn.) met een natte vinger te verleiden zijn, zeer licht: — de vinger op de wonde plek leggen, de wonde (fig.), het gebrek juist aan wij zen ; — iem. met de vingers nawijzen, die iets schandelijks heeft gedaan als zodanig aanwijzen; — gij zult er uw vingers niet aan vuilmaken, er niets van krijgen ; — vinger en duim naar iets (af)likken, zie (Af)likken ; — als men hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand, door een kleine gunst of vrijheid verstout hij zich tot hetgeen ongeoorloofd is ; — aan elke vinger één (een vrijer, een vrijster), ik ben om jou niet verlegen ; — hij laat zich om een vinger winden, hij is zeer zachtaardig; — ik kan hem om mijn -vinger winden, hij is voor mij in alles even gewillig, ik kan met hem doen wat ik wil; — iets door de vingers zien, doen alsof men het niet opmerkt, oogluikend toelaten, (ook) het vergeven ; — het geld druipt, gaat gauw door de vingers, is gauw uitgegeven ; — het is kwaad knijpen zonder vingers, zonder de nodige middelen kan men niets beginnen ; — iets uit de vinger (gewoonlijk: uit de duim) zuigen , verzinnen; — als met de vinger aanwijzen , zeer duidelijk voorstellen of bedoelen; — iem. op de vingers tikken, hem berispen wegens een fout of overtreding, inz. met betr. tot iemand die buiten zijn boekje gaat; — iem. op de vingers zien, streng op hem letten ; — de vingers jeuken mij, zie Jeuken ; — hij heeft zich in de vinger gesneden, zich nadeel berokkend, tegen zijn eigen belang gehandeld ; <ook) onhoorbaar een wind gelaten ; — zijn, zich de vingers branden, zich (onwetend) aan iets vergrijpen en daarvan nadeel ondervinden ; — (Zuidn.) dat valt tussen de vingers, wordt niet opgemerkt, is van weinig belang; — lange vingers hebben, diefachtig zijn : — het blijft aan de vingers .kleven, het wordt stil achterwege gehouden;

2.(als maat): een vinger lang, breed ; — (spr.) lekker is maar een vinger lang, de aangename smaak proeft men slechts zolang de spijs op de tong ligt; — twee vingers brandewijn <in een glas), zo ver er mee gevuld als twee vingers breed zijn ;
3. (meton.) afdruk van een vinger : er staan vuile ‘Vingers op ;
4. aan een handschoen: gedeelte dat een vinger bedekt:
5. lange vingers, zeker licht gebak of .zachte biscuit in de vorm van vingers gesneden; 6. (zeem.) dooie vingers, asperges;
7. gebogen haak, b.v. aan een draaispagnolet, die om een stift grijpt.