Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Plaat

betekenis & definitie

v. (platen),

1. plat, hard, langwerpig of vierkant stuk van een bepaalde stof van geringe dikte in verhouding tot de grootte: een marmeren plaat; lood in platen; stalen platen voor de pantsering van een schip; een koperen plaat op een deur; platen zoolleer;
2. stootplaat van een degen of sabel: de platen der sabelkoppels;
3. (aan een uurwerk) schijf waarop de uren en minuten zijn aangewezen;
4. dekblad van verwarmingstoestellen: plaat op een fornuis; — (zegsw.) het valt als een druppel water op een gloeiende plaat, het is terstond weer verdwenen, het baat niet;
5. (bakkerij) groot metalen blad waarop de bakkers brood in de oven bakken;
6. deel van een wapenrusting, een der stukken metaal ter bescherming van het lichaam; — (zegsw.) de plaat poetsen, aan de haal gaan, weggaan;
7. langwerpig, dikwijls gouden sieraad, dat vlak onder het haar op het voorhoofd gedragen wordt bij het oorijzer;
8. grammofoonplaat: platen draaien; een leuke plaat; iets op de plaat vastleggen;
9. (fot.) stuk glas bedekt met een laagje van een stof waarin een lichtbeeld kan worden vastgelegd; zeer gevoelige platen; — (vandaar ook) negatief: de plaat blijft voor nabestelling bewaard;
10. een van de electroden van een radiolamp;
11. (muntwazen) schijfje dat gemunt wordt; — (vandaar ook) geld: hij strijkt al de platen op (v. Lennep);
12. gladgeslepen stuk metaal bestemd er op te graveren of te etsen: een plaat snijden; op een plaat graveren; in plaat brengen;
13. afdruk van een gegraveerde of geëtste plaat: platen en etsen; bij uitbr. elke gedrukte afbeelding: een boek met platen;
14. (plantk.) vlakker en breder deel van een bloemkroonblad;
15. dikke plank, inz. die dikker is dan 5 cm: de platen worden gezaagd uit het binnenste van de boomstam; — (Zuidn.) eerste plank die uit een boom gezaagd wrordt, buitenschaal;
16. zandbank, ondiepte: op stro?nende rivieren zijn de platen meestal scherp af getekend; — droge platen, die boven het water uitsteken;
17. (gew.) schol;
18. verkorting van plaatbrood.

< >