Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dicht

betekenis & definitie

A. bn. en bw. (-er, -st),

I. bn.
1. waarvan de (talrijke) delen nauw aaneensluiten, weinig tussenruimten /jverlatend: in dichte drommen oprukken ; een dicht bos ; de sneeuw valt in dichte vlokken ; — een dichte bevolking, talrijk op een kleine oppervlakte; — een dichte wind, gelijkmatig, zonder vlagen of stoten; — (nat.) een groot soortelijk gewicht bezittend: goud is een dichte stof; zuurstof is dichter dan stikstof;
2. zonder doorlatende openingen, niet lek : het schip, de emmer is niet dicht; vgl. waterdicht, luchtdicht; — licht en dicht, wel heel, goed gesloten en zonder scheuren of gaten, maar ook niets meer (tegenst. met hecht en sterk); — de kousen, kleren zijn weer dicht, hersteld; — (fig.) van personen: niets loslatend, goed kunnende zwijgen: hij is zo dicht als een pot;
3. gesloten, afgesloten, toe : de deur is dicht; de gordijnen zijn dicht; knoop je jas dicht; — de pot is dicht, het deksel is er op ; — de mond dicht houden, niet spreken; — mondje dicht! verklap het niet; — dichte vis, niet van de ingewanden ontdaan ;

II. bijw.

1. met geringe tussenruimten: de bomen staan dicht op elkaar, dicht aaneen ; dit gewas moet niet te dicht gezaaid worden; ze vlijde zich dicht tegen mij aan ; — een dicht geweven stof, vast ineengeweven; — een dicht gedrukt boek, waarvan de letters, woorden, regels dicht aaneen staan; dicht in elkaar schrijven;
2. op geringe afstand, na : we zijn dicht bij de stad ; — wij zijn er dicht aan toe geweest, wij hadden het bijna gedaan; *t liep tot dicht aan de honderd gulden; (zeew.) dicht bij de wind houden, zo scherp mogelijk op de wind zeilen, (fig.) ’t onderste uit de kan willen hebben; — niet al te dicht aan de wind houden, niet te veel verlangen ; —

Dicht vormt met vele werkw. samenstellingen in de bet. toe, gesloten, niet open; slechts enkele zijn hier opgenomen.

B. o. (-en),
1. dichtstuk, gedicht: vgl. heldendicht, lierdicht;
2. poëzie: dicht en ondicht, poëzie en proza ; — iets in dicht brengen, in versmaat.