Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Oosten

betekenis & definitie

o., 1. de kompas- of windstreek welke 90° rechts van het Noorden verwijderd is, het punt van waar de zon opgaat in de dag- en nachtevening; de wind waait uit het Oosten ; Noord, Zuid ten Oosten, de kompasstreek die 11¼ graad van het Noorden of Zuiden naar het Oosten ligt;

2. het gedeelte van de gezichteinder of van het uitspansel naar de kant waar de zon opkomt; in het Oosten begon het een beetje licht te worden ;
3. gedeelte der wereld dat ten opzichte van een bepaalde streek in het Oosten ligt: de waren van het Oosten voerden de Hollandse schepen naar het Westen ; — inz. ten opzichte van Europa : Azië, vaak bepaaldelijk Klein-Azië, de Levant: de Wijzen kwamen uit het Oosten; —thans noemt men de Levant veelal het nabije Oosten, in tegenst. met het verre Oosten, waaronder men China, Japan en Achter-Indië verstaat.