Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Cursus

betekenis & definitie

(Lat.), m. (-sen),

1. leergang, een reeks van lessen die elkaar volgens zeker plan opvolgen en eenafgesloten geheel vormen, in vakken van wetenschap of kunst: een cursus in de algebra volgen; een schriftelijke cursus oprichten; cursus voor de hoofdakte; — hogere burgerschool met vijfjarige cursus, waar de gehele leerstof in 5 jaar behandeld wordt.

2. leerjaar: de cursus 1893—94 begon met veertig leerlingen; de cursus openen, sluiten. 3. inrichting waar een cursus gegeven wordt: hij gaat een jaar op de cursus voor hoofdonderwijzer; — vgl. dans-, pianocursus enz.