(bonkte, heeft gebonkt)
I. onoverg.
1. opzettelijk of bij toeval hard tegen iem. of iets aankomen, stoten, beuken: op een deur bonken; — op een piano bonken, zeer hard spelen.
2. (Zuidn.) bikkelen;
3. (veend.) bonk verwerken; (ook) het aangesneden hoge veen tegen de winter met bonkaarde bedekken als middel tegen bevriezen.
II. overg., slaan, stompen.