Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toeval

betekenis & definitie

o. (-len),

1. wat iem. overkomt, nl. een of andere ziekelijke aandoening, aanval van de een of andere ziekte; — thans bepaaldelijk, aanval van vallende ziekte: een toeval krijgen; aan toevallen lijden;
2. gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval: het was een toeval dat ik hem thuis trof; dat was een bijzonder toeval; bloot, louter toeval; het was maar toeval;
3. het onberekenbare gebeuren beschouwd als verschijnsel: de verdeling der ouderlijke chromosomen geschiedt bij de reductiedeling volgens het toeval,bij toeval, toevallig, zonder dat er op gerekend is;
4. het onberekenbare gebeuren min of meer duidelijk gepersonifieerd tot een macht: iets aan het toeval overlaten; het toeval wil dat ik hem gisteren net heb gesproken.