bonken
1) (1935) (Barg.) opscheppen. Afgeleid van bonk (1): leugen, verzinsel. • (J.C. de Buisonjé: Bargoense woordenlijst. 1935) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974) • (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) 2) ( (1977) (inf.) copuleren. Elk werkwoord dat een beweging o...