Wat is de betekenis van Bonken?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bonken

1) (1935) (Barg.) opscheppen. Afgeleid van bonk (1): leugen, verzinsel. • (J.C. de Buisonjé: Bargoense woordenlijst. 1935) • (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974) • (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) 2) ( (1977) (inf.) copuleren. Elk werkwoord dat een beweging o...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bonken

bonken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bonk bonken - Werkwoord 1. (inerg) een dof stotend geluid voortbrengen door hard ergens tegenaan te slaan Geërgerd door het feestgedruis bonkte hij tegen de muren.

2024-03-29
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

bonken

Als de kammen van de wielen niet "op steek staan", d.w.z. wanneer de "hart-op-hartafstand tussen de kammen (of staven), ook wel "steek" genoemd, van een wiel niet exact gelijk is, is dat te horen aan het bonkend en stotend geluid.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bonken

bonken - regelmatig werkwoord uitspraak: bon-ken 1. er hard op of tegenaan slaan ♢ de boot bonkte tegen de steiger Regelmatig werkwoord: bon-ken ik bonk jij/u bonkt ...