(It.),
I. bw., (muz.) zacht, zwak;
II. zn.
1. o. (-’s), passage welke piano moet worden gezongen of gespeeld: het piano klonk te hard;
2. v. (-’s), pianoforte, het meest bekende toetseninstrument, een muziekinstrument waarbij door middel van een klaviatuur elastische hamertjes met snaren in aanraking worden gebracht, zodat deze geluid geven: zich aan {voor) de piano zetten; piano spelen; (meton.) pianomuziek: hou je van piano?