Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bezitten

betekenis & definitie

(bezat, heeft bezeten),

1. (w. g.) zitten op : die stoel is pas bezeten;
2. in bezit (in het dagel. leven : in eigendom) hebben : een groot vermogen bezitten; een rijke bibliotheek bezitten; hij bezit geen cent, is doodarm ; — in de ruimste zin: hebben: vele deugden, een gezond verstand bezitten; vrienden bezitten; — (zegsw.) bezit uw ziel in lijdzaamheid, wees lijdzaam en geduldig (Luc. 21, 19); — een vrouw bezitten, tot zijn wens hebben.