Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Eigendom

betekenis & definitie

m. en o. (-men),

1. m., de omstandigheid dat een zaak iem. toebehoort, het recht iets zijn eigen te noemen: de bewijzen van eigendom liggen ter inzage; — in eigendom hebben, eigenaar zijn ; — industriële eigendom, het recht over een uitvinding te beschikken;
2. meest o., zaak die men zijn eigen mag noemen, zaak als aan een persoon (lichaam enz.) toebehorend: dat boek is mijn eigendom; dat park is particulier eigendom;
3. vast goed, onroerend goed.