(babbelde, heeft gebabbeld),
1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten : dienstmeisjes die een uur aan de deur staan te babbelen; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les : kinderen die babbelen, storen het onderwijs;
2. praatjes verkopen, kwaadspreken: over het verdwijnen van die man wordt heel wat gebabbeld;
3. keuvelen, gezellig praten : dat oude vrouwtje kan zo aardig babbelen ;
4. (Zuidn.) uit de school klappen.