Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Baasje

betekenis & definitie

o. (-s), kleine baas ; een klein baasje, met een kleine zaak, weinig personeel; — zegsw.: hij heeft het zo druk als een klein baasje; — het is een baasje, een ferme jongen, (ook) een haantje-de-voorste; — naam voor kleine jongens: kom, baasje, het is bedtijd; een aardig baasje.