Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Averij

betekenis & definitie

ook AVARIJ, v. (-en),

1. (zeew.) schade aan schip of lading overkomen gedurende de reis: ‘t schip is daags na de storm met zware averij binnengevallen; (als bepaalde rechtsterm) alle buitengewone onkosten gedurende de reis ten dienste van schip en goederen gemaakt en alle schade daaraan overkomen, onderscheiden in: averij grosse of gemene averij, omgeslagen over schip, lading enz. gezamenlijk, en bijzondere, particuliere averij, over schip of lading enz. afzonderlijk;
2. (bij uitbreid.) schade aan een voorwerp, scherts, ook van personen: je hebt averij gehad: ik zie een grote scheur in je jas; in Barg. voor: syphilis; (zegsw.) daar zal averij vallen, dat geeft een voordeeltje.