Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Alleman

betekenis & definitie

zelfst. hoofdtelw., iedereen, absol. of uit een bepaalde kring, de hele wereld : Gods vriend is allemans vijand; — allemans werk is niemands werk, van een in het alg. gegeven opdracht trekt niemand zich in het bijz. iets aan ; — vaak geringschattend: hij gaat om met Jan en alleman (oorspr. Jan alleman) met iedereen, vooral ook met ’t geringere volk.