Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opdracht

betekenis & definitie

v. (-en),

1. last, bevel tot het volvoeren van iets, taak: een opdracht krijgen, volbrengen, uitvoeren; zich van een opdracht kwijten; — volgens opdracht van; — in opdracht hebben, in last hebben, gemachtigd zijn tot; — commissie, order: een opdracht geven voor een veiling, aan een makelaar; — (ook) schriftelijke lastgeving: hij toonde mij zijn opdracht;
2. toewijding aan God; — (R.-K.) opdracht van Maria, feestdag op 21 November ter gedachtenis van het feit dat de H. Maagd op 3-jarige leeftijd in de tempel aan God werd opgedragen; — (R.-K.) zijn opdracht doen, toewijding b.v. als nieuw lid van een congregatie of van een communiekind aan de H. Maagd;
3. het aanbieden van enig erebewijs; inz. van een boek of geschrift als blijk van hulde; — bewoordingen waarin die toewijding is vervat; op het schutblad staat een opdracht van de auteur;
4. (rechtst.) het in eigendom overdragen van goederen; overdracht: de levering of opdracht van onroerende zaken (B.W., a. 671);
5. (wegenb.) het stijgen, hellen van een weg: de weg had een opdracht van 30 op 1; — (ook) helling, stijgend deel van een weg;
6. (gew.) rode opgezwollenheid van het aangezicht.