Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afvaardigen

betekenis & definitie

(vaardigde af. heeft afgevaardigd)

1. iem. als afgezant of bode naar een machthebbend persoon of regeringslichaam zenden om een bepaalde last te volbrengen: men vaardigde een gezantschap naar Engeland af; 2. iem. afzenden en machtigen om met of zonder bepaalde lastbrief een vereniging, een gewest of een stad. een kiesdistrict of een deel des volks te vertegenwoordigen in een vergadering waarin de gemeenschappelijke belangen der vereniging of de openbare aangelegenheden van staat of gewest worden behandeld: hij was voor het departement Leiden naar de Algemene Vergadering der Maatschappij afgevaardigd; de meeste districten hebben tegenstanders van de tariefwet naar de Tweede Kamer afgevaardigd; — deftig of schertsend ook: iem. om een bepaalde last, een boodschap of mededeling over te brengen, ergens heen zenden ;
3. (brieven en drukwerken) door een regeringspersoon of lichaam aan een persoon of een lichaam richten en toezenden om hun een bepaalde last of een mededeling te doen toekomen : Prins Maurits vaardigde een brief aan al de steden van Holland af om ze van een verdrag met de vijand af te schrikken; ook : (w. g.) een brief of een gedrukt stuk aan iem. richten en toezenden: nadat de brief voltooid en afgevaardigd was. fIem. met bitse of scherpe taal afvaardigen, voor afschepen, is een germanisme.]

< >