Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afzenden

betekenis & definitie

(zond af, heeft afgezonden),

1. met van: gelasten heen te gaan, wegzenden : de jongen is door zijn baas van de winkel afgezonden, weggejaagd ; — een schip van de vloot afzenden, wegzenden, b.v. omdat het onbruikbaar is ; — zodra hij mij verveelt, zal ik hem wel van mij afzenden, wegzenden, afpoeieren; — (personen en vaartuigen) naar elders zenden met een bepaalde last of een bepaalde bestemming: troepen die in schepen van de vloot waren afgezonden om een landing te beproeven ;
2.zonder vermelding van het punt van uitgang : zijn knecht werd afgezonden om de achtergelaten bagage te gaan halen ; kleine troepenafdelingen afzenden om de omliggende landstreek te doorzoeken : — verbonden met op : een schip op een ander schip afzenden, het naar dat schip zenden om het aan te vallen, om kondschap in te winnen enz. :

iem. er op afzenden, hem uitzenden om iets gedaan te krijgen, t.w. iets dat niet bepaald genoemd wordt, maar vanzelf uit het zinsverband blijkt: zo werd dan eindelijk besloten mij er op af te zenden (b.v. om een erfenis in ontvangst te nemen) ; hij zond er zijn broer op af ; — van een plaats versturen: goederen, koopwaren, brieven, berichten enz. afzenden ; bij de kist aan u afgezonden heb ik vergeten de sleutel te doen ; — (fig.) afschieten of werpen met het oogmerk om te treffen en schade aan te richten : men begon weldra enige kogels op de wallen af te zenden ;

4. (dicht.) naar beneden zenden ; veelal in toepassing op hemelbewoners of boden van omhoog: zend Hemel! in zijne aardse woning Uw' engel der vertroosting af (Ter Haar) ; — zegeningen of onheilen, goed of kwaad enz.) op iem. doen nederkomen: de hemel zond de wraak ijlings op den onmens af (v. Rijswijck);
5. van omhoog afschieten of werpen naar een bepaald doel: de hagelbui van stenen en pijlen welke de vijand van uit zijn hoge stelling op ons afzond;
6. (in toepassing op hemellichamen die lichtstralen van zich doen uitgaan) : de hemellichten zenden lichtstralen op ons af.

< >