(volbracht, heeft volbracht),
1. ten einde toe uit voeren, voleindigen, inz. met het bijbegrip dat het iets moeilijks of gewichtigs is : een reis, een taak volbrengen ; — het is volbracht, laatste der kruiswoorden van Jezus (Joh. 19 : 30);
2. ten uitvoer brengen : een bevel, een opdracht volbrengen.