bn. en bw.,
1. van adel: adellijke afkomst; —uit adellijk bloed gesproten, uit een oud-adellijke familie ; —er stroomt adellijk bloed door zijn aderen, hij is van ten dele adellijke geboorte;
2. zodanig als met de adelstand overeenstemt; de adellijke jicht (podagra), schertsend als aan hogere standen bijzonder eigen voor gesteld ;
3. (-er, -st), (van wild) te lang bewaard, op het punt om tot bederf over te gaan: die patrijzen ruiken wat adellijk.